De eerste pacemakers ontstonden in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw. Dit waren vrij grote apparaten – veel te groot om op het lichaam te dragen – die via een elektrode met het hart verbonden werden. Ze moesten opgewonden worden als een klok. Ook van dit apparaat zag de medische stand het nut niet in.
Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het idee van de pacemaker weer opgepakt. In de jaren vijftig werd de eerste pacemaker ontwikkeld die op elektriciteit werkte.
Een pacemaker uit 1932 | Een draagbare pacemaker uit 1958 |
Daarvoor moest wel de stekker in het stopcontact worden gestoken, dus erg mobiel was je er niet mee.
In 1957 kwam de eerste pacemaker die op batterijen werkte, en op het lichaam gedragen kon worden. Hij werd ontwikkeld door Earl Bakken, een Amerikaanse elektrotechnicus die de kost verdiende met het repareren van televisies. Al in 1958 volgde de eerste implanteerbare pacemaker.
Dit was natuurlijk heel experimenteel, maar de ethische regels waren toen nog lang niet zo streng als tegenwoordig. De man bij wie die eerste pacemaker werd geïmplanteerd, de Zweed Arne Larsson, is overigens pas in 2001 overleden. Zijn doodsoorzaak had niets te maken met zijn hart. Zijn eerste pacemaker werkte slechts acht uur, en de tweede een week, dus hij heeft ook wel veel geluk gehad.
Er is daarna nog veel werk verricht aan de pacemakers. De batterijen gingen kapot, de behuizingen van de pacemakers lieten lichaamsvocht binnen, de draden en elektroden werkten niet goed, maar deze problemen zijn grotendeels opgelost.